Met de eerste stralen van een zon zo fonkelend en schoon Klauteren wij druipend, pril, maar vervuld met reine wil Uit de wateren eeuwig stromend, de diepten eeuwig deinend Op een oever kalm en ongeroerd, door mens en dier verlaten
De wereld richt zich tot ons en spreekt: “Herrijst, mijn metgezellen, Verrijkt uw lichaam, ontvouwt uw ziel Raakt vermengd met de dageraad En aanschouwt de oneindigheid in uw verschiet” En met vuur in de ogen volgen wij:
Onderwerp de bossen, zo massief groen en bruin Beteugel de wateren, de massa’s kolkend schuim Bedwing de gronden, van diepten eeuwig zwart Onderdruk uw naasten, ooit zo na aan ’t hart
Eeuwig strevend naar meer en niets minder dan dat Naar verten onbekend maar niet ongewild Tot aan waar ieder etmaal de zon zich met de gronden verenigt Omringen wij ons met muren en daken van hout, van steen en metaal
Waar ooit het leven in al haar eindeloze vormen zich verhulde in geheimenis Brengen wij haar terug tot één, tot mengsel, ontbinding, toeval en willekeur En waar de natuur ooit vluchtig haar geheimen aan ons toonde Schetsen wij haar eindeloos naar het beeld gebrand op ons geestesoog Teksty umieszczone na naszej stronie są własnością wytwórni, wykonawców, osób mających do nich prawa. |
|