Als tot den hemel toe vermenigden de zonden Heeft God veelvoudig ook zijn plagen uitgezonden. Bij honger en krijg, hij het niet blijven laat, De pest kwam tonen, ook haar vreselijk gelaat
De kaken ingedrukt en magerlijk gevoed De neus spits en lang bevrijssemt en bebloed de ogen spalkende, de tanden geel en hol De tong gezwollen op, van schuim en zever vol De reutelende borst vast hoestte en kuchtte
De long kort-ademt steeds piepende en zuchtte De reutelende borst vast hoestte en kuchtte, het hoofd nu hier nu daar wordt zwijmend geschud De keel gaf een damp gelijk een dodenput Het hart in een vuur scheen lichterlaai te branden toch ijzelden van kou de voeten en de handen De huid was overzaaid met vlekken, paars en zwart
Met blaren vaal en grijs, met bulten dik en hart Haar linker droeg een zweep, haar rechterhand een toorts Haar volgend als naaste maach, de brandzucht en de koorts En als ze vallen liet, een vonk daar ze trad
Voor eerst een hele buurt, daarna een hele stad Daarna het hele land was schiedelijk ontsteken Deze menig jonge spruit het hart moest breken Ik ken, ik ken u wel ontzienelijk gedrocht Gij hebt mij vernacht, doch niemand omgebrocht
Want een veel sterker hand u handen heeft gevat Die anders niet en wil, als hij u woede laat Dan zijn namen eer en onze hoogste goed Wij klagen onze schuld, wij vallen hem te voet Mistrouwende ons zelfs zijn goedheid wij vertrouwen Teksty umieszczone na naszej stronie są własnością wytwórni, wykonawców, osób mających do nich prawa. |
|