Rondom onze schreden in het wildrijk foreest. Het donker decor snelde mijn jeugdige geest. De intimiteit die tussen vader en zoon, Won onder welving van een oudeiken kroon.
Versteend opgerezen, met de sparren op wacht; De horde stond als één, als op een aanval bedacht! Welk een fantomenspel voltrok voor mijn blik? Incarnerend steen kwam nabij tot mijn schrik!
Vanwaar kwam het zonverlegen volk? Aardschacht was hun trollenslot. Alven geketeld in een kolk; Thans gedoemd tot dwergenlot.
Duisternis had haar muil reeds open gespalkt. Het licht der zonne werd, als door Skoell, verschalkt. Door de zwijnspriet geveld volgens het oudtijds verhaal; Thans versteend het dier door één zonnestraal!
Zwartwildernis!
Het zwartmagisch collectief trad, Kwam op een steenworp nabij, Hier in hun habitat Door wildernis’ nimbus omkranst, Stonden zij schier zij aan zij, In struweel diep verschanst...
Vanwaar kwam het zonverlegen volk? Aardschacht was hun trollenslot. Alven geketeld in een kolk; Thans gedoemd tot dwergenlot. Teksty umieszczone na naszej stronie są własnością wytwórni, wykonawców, osób mających do nich prawa. |
|